Im Niederländischen gibt es, wie im Deutschen, eine Reihe unregelmäßiger Verben, die in ihren Konjugationsmustern von den regelmäßigen Verben abweichen. Diese Verben folgen oft keinem einheitlichen Muster, weshalb es hilfreich ist, ihre Formen auswendig zu lernen. Hier sind einige der wichtigsten unregelmäßigen Verben im Niederländischen:
1. Unregelmäßige Verben im Präsens und Präteritum
Infinitiv | Präsens | Präteritum | Perfekt |
---|---|---|---|
zijn (sein) | ik ben, jij bent, hij is | ik was, wij waren | ik ben geweest |
hebben (haben) | ik heb, jij hebt, hij heeft | ik had, wij hadden | ik heb gehad |
doen (tun) | ik doe, jij doet | ik deed, wij deden | ik heb gedaan |
gaan (gehen) | ik ga, jij gaat, hij gaat | ik ging, wij gingen | ik ben gegaan |
komen (kommen) | ik kom, jij komt, hij komt | ik kwam, wij kwamen | ik ben gekomen |
zien (sehen) | ik zie, jij ziet, hij ziet | ik zag, wij zagen | ik heb gezien |
staan (stehen) | ik sta, jij staat, hij staat | ik stond, wij stonden | ik heb gestaan |
geven (geben) | ik geef, jij geeft, hij geeft | ik gaf, wij gaven | ik heb gegeven |
nemen (nehmen) | ik neem, jij neemt, hij neemt | ik nam, wij namen | ik heb genomen |
lezen (lesen) | ik lees, jij leest, hij leest | ik las, wij lazen | ik heb gelezen |
weten (wissen) | ik weet, jij weet, hij weet | ik wist, wij wisten | ik heb geweten |
blijven (bleiben) | ik blijf, jij blijft, hij blijft | ik bleef, wij bleven | ik ben gebleven |
slapen (schlafen) | ik slaap, jij slaapt, hij slaapt | ik sliep, wij sliepen | ik heb geslapen |
Auch interessant für Niederländisch!
- Niederländisch
- Niederländisch Aussprache Tipps
- Einfache Niederländische Sätze
- Niederländisch Vokabeln Grundwortschatz
- Niederländisch unregelmäßige Verben
- Niederländisch Redewendungen
- Niederländisch in Notfällen
- Niederländisch Literatur und Autoren
- Lerntipps
- Vokabeln lernen leicht gemacht mit Quizlet
- Fremdsprachen
2. Weitere unregelmäßige Verben
Infinitiv | Präsens | Präteritum | Perfekt |
---|---|---|---|
eten (essen) | ik eet, jij eet, hij eet | ik at, wij aten | ik heb gegeten |
drinken (trinken) | ik drink, jij drinkt, hij drinkt | ik dronk, wij dronken | ik heb gedronken |
spreken (sprechen) | ik spreek, jij spreekt, hij spreekt | ik sprak, wij spraken | ik heb gesproken |
houden (halten) | ik houd, jij houdt, hij houdt | ik hield, wij hielden | ik heb gehouden |
zien (sehen) | ik zie, jij ziet, hij ziet | ik zag, wij zagen | ik heb gezien |
trekken (ziehen) | ik trek, jij trekt, hij trekt | ik trok, wij trokken | ik heb getrokken |
vinden (finden) | ik vind, jij vindt, hij vindt | ik vond, wij vonden | ik heb gevonden |
kopen (kaufen) | ik koop, jij koopt, hij koopt | ik kocht, wij kochten | ik heb gekocht |
lopen (laufen) | ik loop, jij loopt, hij loopt | ik liep, wij liepen | ik heb gelopen |
3. Besonderheiten der Konjugation
- Partizip Perfekt: Im Niederländischen wird das Partizip Perfekt oft mit den Vorsilben ge-, be- oder ont- gebildet, gefolgt vom Stamm des Verbs. Bei unregelmäßigen Verben kann sich der Stamm jedoch ändern, wie in „ik heb gezien“ (sehen) oder „ik ben gegaan“ (gehen).
- Hilfsverben: Verben wie „zijn“ (sein) und „hebben“ (haben) werden häufig als Hilfsverben verwendet, um zusammengesetzte Zeiten zu bilden. Zum Beispiel:
- Ik heb gegeten (Ich habe gegessen) – mit „hebben“.
- Ik ben gegaan (Ich bin gegangen) – mit „zijn“.
4. Tipps zum Lernen unregelmäßiger Verben
- Kontext üben: Unregelmäßige Verben werden in alltäglichen Gesprächen häufig verwendet. Übe sie im Kontext, indem du einfache Sätze bildest.
- Lernlisten erstellen: Erstelle Listen mit den wichtigsten unregelmäßigen Verben und ihren Formen in den verschiedenen Zeiten.
- Regelmäßige Wiederholungen: Unregelmäßige Verben erfordern regelmäßiges Wiederholen. Nutze Karten oder digitale Tools, um dich daran zu gewöhnen.
Durch regelmäßige Übung kannst du die unregelmäßigen Verben im Niederländischen meistern und sicher in Gesprächen anwenden. – Niederländisch unregelmäßige Verben
Niederländisch unregelmäßige Verben: FAQ
Im Niederländischen gibt es eine Reihe von unregelmäßigen Verben, die in ihrer Konjugation von den regulären Verben abweichen. Diese Verben müssen oft auswendig gelernt werden, da sie keine einheitlichen Muster befolgen. Hier ist eine Übersicht und einige FAQs zu niederländischen unregelmäßigen Verben:
Was sind unregelmäßige Verben im Niederländischen?
Unregelmäßige Verben (onregelmatige werkwoorden) im Niederländischen sind Verben, deren Stammformen sich in verschiedenen Zeiten unvorhersehbar verändern. Sie folgen nicht den Regeln der regulären Verbkonjugation.
Wie erkennt man unregelmäßige Verben im Niederländischen?
Unregelmäßige Verben haben oft unvorhersehbare Änderungen im Stamm des Verbs, besonders in der Vergangenheit und im Partizip Perfekt. Ein Beispiel ist „zijn“ (sein), dessen Vergangenheitsform „was“ lautet und dessen Partizip Perfekt „geweest“ ist.
Welche sind die häufigsten unregelmäßigen Verben im Niederländischen?
Einige der wichtigsten unregelmäßigen Verben sind:
- Zijn (sein):
- Präsens: ik ben, jij bent, hij is
- Vergangenheit: ik was, wij waren
- Partizip Perfekt: geweest
- Hebben (haben):
- Präsens: ik heb, jij hebt, hij heeft
- Vergangenheit: ik had, wij hadden
- Partizip Perfekt: gehad
- Gaan (gehen):
- Präsens: ik ga, jij gaat, hij gaat
- Vergangenheit: ik ging, wij gingen
- Partizip Perfekt: gegaan
- Komen (kommen):
- Präsens: ik kom, jij komt, hij komt
- Vergangenheit: ik kwam, wij kwamen
- Partizip Perfekt: gekomen
Wie konjugiert man „zijn“ (sein) im Präsens und im Präteritum?
- Präsens:
ik ben, jij bent, hij/zij is, wij zijn, jullie zijn, zij zijn - Vergangenheit:
ik was, jij was, hij/zij was, wij waren, jullie waren, zij waren
Wie konjugiert man „hebben“ (haben) im Präsens und im Präteritum?
- Präsens:
ik heb, jij hebt, hij/zij heeft, wij hebben, jullie hebben, zij hebben - Vergangenheit:
ik had, jij had, hij/zij had, wij hadden, jullie hadden, zij hadden
Was sind die unregelmäßigen Vergangenheitsformen?
Unregelmäßige Verben haben in der Vergangenheit oft eine andere Form als die regulären Verben. Zum Beispiel:
- Lopen (laufen):
- Vergangenheit: ik liep, wij liepen
- Partizip Perfekt: gelopen
- Vinden (finden):
- Vergangenheit: ik vond, wij vonden
- Partizip Perfekt: gevonden
Gibt es Unterschiede zwischen starken und unregelmäßigen Verben?
Ja, im Niederländischen sind alle starken Verben unregelmäßig, aber nicht alle unregelmäßigen Verben sind stark. Starke Verben verändern ihren Stammvokal in der Vergangenheit und im Partizip Perfekt (z. B. „vinden“ – „vond“ – „gevonden“). Schwache unregelmäßige Verben folgen keinem regelmäßigen Muster, verändern aber meist ihren Stamm nicht (z. B. „hebben“ – „had“ – „gehad“).
Was sind einige weitere häufige unregelmäßige Verben im Niederländischen?
- Doen (tun):
- Vergangenheit: ik deed, wij deden
- Partizip Perfekt: gedaan
- Eten (essen):
- Vergangenheit: ik at, wij aten
- Partizip Perfekt: gegeten
- Schrijven (schreiben):
- Vergangenheit: ik schreef, wij schreven
- Partizip Perfekt: geschreven
Wie wird das Partizip Perfekt bei unregelmäßigen Verben gebildet?
Das Partizip Perfekt wird bei vielen unregelmäßigen Verben durch das Präfix „ge-“ und eine veränderte Stammform gebildet. Zum Beispiel:
- „Zijn“ wird zu „geweest“
- „Lopen“ wird zu „gelopen“
- „Eten“ wird zu „gegeten“
Wie konjugiert man „zien“ (sehen)?
- Präsens:
ik zie, jij ziet, hij/zij ziet, wij zien, jullie zien, zij zien - Vergangenheit:
ik zag, wij zagen - Partizip Perfekt:
gezien
Wie sagt man „Ich ging“ auf Niederländisch?
„Ich ging“ auf Niederländisch lautet „Ik ging“. Dies ist die Vergangenheitsform des Verbs „gaan“ (gehen).
Gibt es unregelmäßige Verben, die sich im Niederländischen ähnlich wie im Deutschen verhalten?
Ja, viele niederländische unregelmäßige Verben haben ähnliche Veränderungen wie ihre deutschen Entsprechungen. Zum Beispiel:
- Liegen (liegen):
- Niederländisch: liggen – lag – gelegen
- Deutsch: liegen – lag – gelegen
- Kommen (kommen):
- Niederländisch: komen – kwam – gekomen
- Deutsch: kommen – kam – gekommen
Wie lernt man unregelmäßige Verben am besten?
Unregelmäßige Verben lassen sich am besten durch regelmäßiges Üben und Auswendiglernen lernen. Das Verwenden von Konjugationstabellen, Apps oder Karteikarten kann dabei helfen, sich die verschiedenen Formen besser zu merken.
Niederländisch unregelmäßige Verben: Multiple-Choice
Hier sind 30 Multiple-Choice-Fragen zu unregelmäßigen Verben im Niederländischen. Jede Frage hat vier Antwortmöglichkeiten, von denen eine korrekt ist.
1. Was ist die Vergangenheitsform des Verbs „zijn“ (sein)?
a) Was/Waren
b) Heb/Hebben
c) Zag/Zagen
d) Ga/Gingen
2. Wie lautet die Vergangenheitsform von „hebben“ (haben)?
a) Had/Hadden
b) Hebt/Hebten
c) Zag/Zagen
d) Ging/Gingen
3. Was ist das Partizip Perfekt von „zien“ (sehen)?
a) Gezien
b) Gesehen
c) Gezin
d) Gegaane
4. Wie lautet die Vergangenheitsform von „gaan“ (gehen)?
a) Ging/Gingen
b) Ga/Gaen
c) Ging/Ga
d) Gingt/Gingen
5. Was ist die korrekte Vergangenheitsform von „doen“ (tun)?
a) Deed/Deden
b) Dacht/Dachten
c) Zat/Zaten
d) Zag/Zagen
6. Wie lautet das Partizip Perfekt von „komen“ (kommen)?
a) Gekomen
b) Kwam
c) Komen
d) Gebleven
7. Was ist die Vergangenheitsform von „eten“ (essen)?
a) At/Aten
b) At/Atten
c) Eette/Etten
d) Zag/Zagen
8. Wie lautet das Partizip Perfekt von „geven“ (geben)?
a) Gegeven
b) Geven
c) Gaf
d) Gewesen
9. Was ist die Vergangenheitsform von „rijden“ (fahren)?
a) Reed/Reden
b) Reed/Rijdt
c) Gaat/Gingen
d) Liep/Liepen
10. Wie lautet das Partizip Perfekt von „blijven“ (bleiben)?
a) Gebleven
b) Geblevenen
c) Gegeven
d) Gewassen
11. Was ist die korrekte Vergangenheitsform von „weten“ (wissen)?
a) Wist/Wisten
b) Was/Waren
c) Zag/Zagen
d) Zag/Wisten
12. Wie lautet die Vergangenheitsform von „lopen“ (laufen)?
a) Liep/Liepen
b) Loop/Loopen
c) Liep/Lopten
d) Ging/Gingen
13. Was ist das Partizip Perfekt von „zwemmen“ (schwimmen)?
a) Gezwommen
b) Gezwommenen
c) Gezwomd
d) Gewommen
14. Wie lautet die Vergangenheitsform von „drinken“ (trinken)?
a) Dronk/Dronken
b) Drink/Drinkt
c) Dringt/Drongen
d) Zag/Zagen
15. Was ist die Vergangenheitsform von „schrijven“ (schreiben)?
a) Schreef/Schreven
b) Schrijft/Schreven
c) Schreef/Schrijven
d) Schrieb/Schriebten
16. Wie lautet das Partizip Perfekt von „zien“ (sehen)?
a) Gezien
b) Geweten
c) Gezeten
d) Geweest
17. Was ist die korrekte Vergangenheitsform von „denken“ (denken)?
a) Dacht/Dachten
b) Deed/Deden
c) Zat/Zaten
d) Zag/Zagen
18. Wie lautet die Vergangenheitsform von „bieden“ (bieten)?
a) Bood/Boden
b) Biedt/Biedten
c) Bod/Boden
d) Boet/Boetten
19. Was ist das Partizip Perfekt von „lezen“ (lesen)?
a) Gelezen
b) Geleest
c) Gelezenen
d) Gelest
20. Wie lautet die Vergangenheitsform von „breken“ (brechen)?
a) Brak/Braken
b) Breek/Breekten
c) Brikt/Brikten
d) Briek/Broken
21. Was ist die korrekte Vergangenheitsform von „vinden“ (finden)?
a) Vond/Vonden
b) Vindt/Vonden
c) Vond/Vindten
d) Zag/Zagen
22. Wie lautet das Partizip Perfekt von „dragen“ (tragen)?
a) Gedragen
b) Dragen
c) Gedraagd
d) Gedrongen
23. Was ist die Vergangenheitsform von „slapen“ (schlafen)?
a) Sliep/Sliepen
b) Slaap/Slapen
c) Slaap/Sliepen
d) Sliep/Sliepten
24. Wie lautet die Vergangenheitsform von „winnen“ (gewinnen)?
a) Won/Wonnen
b) Wint/Wonnen
c) Won/Wonnenen
d) Ging/Wonnen
25. Was ist das Partizip Perfekt von „beginnen“ (beginnen)?
a) Begonnen
b) Begin
c) Gebegonnen
d) Beging
26. Was ist die korrekte Vergangenheitsform von „roepen“ (rufen)?
a) Riep/Riepen
b) Riep/Roepen
c) Roep/Roepen
d) Roopt/Riepen
27. Wie lautet das Partizip Perfekt von „trekken“ (ziehen)?
a) Getrokken
b) Trek
c) Gebrokken
d) Trokken
28. Was ist die Vergangenheitsform von „zien“ (sehen)?
a) Zag/Zagen
b) Ziet/Zagten
c) Ziet/Zagen
d) Zag/Zagten
29. Wie lautet das Partizip Perfekt von „zijn“ (sein)?
a) Geweest
b) Gewassen
c) Gegaan
d) Gekomen
30. Was ist die Vergangenheitsform von „kopen“ (kaufen)?
a) Kocht/Kochten
b) Koopt/Kochten
c) Koop/Koopten
d) Kocht/Koop
Richtige Antworten:
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
- a)
Niederländisch unregelmäßige Verben: Weiterführendes
Im Niederländischen gibt es einige unregelmäßige Verben, die in verschiedenen Zeiten und Formen unregelmäßige Veränderungen durchlaufen. Hier sind 30 kreative Aufgaben, die helfen, unregelmäßige Verben im Niederländischen zu üben und besser zu verstehen.
Aufgaben:
- Verben konjugieren: Konjugiere das unregelmäßige Verb „zijn“ (sein) im Präsens (Gegenwart).
- Vergangenheit bilden: Schreibe die Vergangenheitsform von „hebben“ (haben) in der 1. Person Singular und Plural.
- Perfekt bilden: Bilde das Perfekt von „gaan“ (gehen) in der 3. Person Singular und Plural.
- Übung mit „kunnen“: Wie lautet der Satz „Ich kann schwimmen“ auf Niederländisch? Verwende das Verb „kunnen“ (können).
- Verb „zijn“ im Perfekt: Wie sagst du auf Niederländisch „Ich bin zu Hause gewesen“? Nutze das Perfekt von „zijn“.
- Verb „doen“: Konjugiere das unregelmäßige Verb „doen“ (tun/machen) im Präsens.
- Unregelmäßiges Verb „zien“: Schreibe die Vergangenheitsform von „zien“ (sehen) auf.
- Frage mit „hebben“: Wie fragst du auf Niederländisch „Hast du das Buch?“ Verwende das Verb „hebben“.
- Vergangenheitsform üben: Wie lautet der Satz „Er fuhr mit dem Auto“ auf Niederländisch? Verwende die Vergangenheitsform von „rijden“ (fahren).
- Präsens üben: Bilde einen Satz im Präsens mit dem Verb „komen“ (kommen). Beispiel: „Ich komme morgen.“
- Modalverb „willen“: Bilde den Satz „Er will Pizza essen“ auf Niederländisch. Verwende das Verb „willen“ (wollen).
- Perfekt mit „zien“: Wie sagst du auf Niederländisch „Ich habe den Film gesehen“? Verwende das Perfekt von „zien“ (sehen).
- Verb „geven“: Konjugiere das Verb „geven“ (geben) im Präsens.
- Futur mit „zullen“: Bilde den Satz „Wir werden morgen ins Kino gehen“ auf Niederländisch. Verwende das Verb „zullen“ (werden).
- Verb „staan“: Schreibe die Vergangenheitsform von „staan“ (stehen) auf.
- Frage im Präsens: Formuliere die Frage „Kommt er morgen?“ auf Niederländisch mit dem Verb „komen“ (kommen).
- Unregelmäßiges Verb „eten“: Schreibe die Vergangenheitsform von „eten“ (essen) auf.
- Perfekt mit „blijven“: Wie sagst du auf Niederländisch „Ich bin zu Hause geblieben“? Verwende das Perfekt von „blijven“ (bleiben).
- Frage mit „kunnen“: Formuliere den Satz „Kannst du mir helfen?“ auf Niederländisch.
- Konjugation von „gaan“: Konjugiere das unregelmäßige Verb „gaan“ (gehen) im Präsens.
- Vergangenheit üben: Schreibe den Satz „Wir haben ein Haus gekauft“ auf Niederländisch. Verwende die Vergangenheitsform von „kopen“ (kaufen).
- Präteritum von „drinken“: Wie lautet die Vergangenheitsform von „drinken“ (trinken)?
- Verb „nemen“: Bilde einen Satz mit der Vergangenheitsform von „nemen“ (nehmen), z.B. „Ich habe das Auto genommen.“
- Unregelmäßiges Verb „houden“: Wie lautet das Perfekt von „houden“ (halten)?
- Präsens von „vinden“: Bilde einen Satz im Präsens mit dem Verb „vinden“ (finden), z.B. „Ich finde den Schlüssel.“
- Frage mit „willen“: Wie fragst du auf Niederländisch „Willst du etwas trinken?“ Verwende das Verb „willen“.
- Perfekt von „rijden“: Wie lautet das Perfekt von „rijden“ (fahren)? Bilde einen Satz damit.
- Modalverb „mogen“: Bilde den Satz „Du darfst hier nicht rauchen“ auf Niederländisch. Verwende das Verb „mogen“ (dürfen).
- Präteritum von „schrijven“: Schreibe die Vergangenheitsform von „schrijven“ (schreiben) auf.
- Unregelmäßiges Verb „helpen“: Wie sagst du auf Niederländisch „Er hat mir geholfen“? Verwende das Perfekt von „helpen“.
Lösungshinweise (Stichworte):
- Ik ben, jij bent, hij/zij is, wij zijn, jullie zijn, zij zijn
- Ik had, wij hadden
- Hij is gegaan, zij zijn gegaan
- „Ik kan zwemmen.“
- „Ik ben thuis geweest.“
- Ik doe, jij doet, hij/zij doet, wij doen, jullie doen, zij doen
- Zag, zagen
- „Heb jij het boek?“
- „Hij reed met de auto.“
- „Ik kom morgen.“
- „Hij wil pizza eten.“
- „Ik heb de film gezien.“
- Ik geef, jij geeft, hij/zij geeft, wij geven, jullie geven, zij geven
- „Wij zullen morgen naar de bioscoop gaan.“
- Stond, stonden
- „Komt hij morgen?“
- At, aten
- „Ik ben thuis gebleven.“
- „Kun jij mij helpen?“
- Ik ga, jij gaat, hij/zij gaat, wij gaan, jullie gaan, zij gaan
- „Wij hebben een huis gekocht.“
- Dronk, dronken
- „Ik heb de auto genomen.“
- „Ik heb gehouden.“
- „Ik vind de sleutel.“
- „Wil jij iets drinken?“
- „Ik heb met de auto gereden.“
- „Je mag hier niet roken.“
- Schreef, schreven
- „Hij heeft mij geholpen.“
Diese Aufgaben helfen dabei, die wichtigsten unregelmäßigen Verben im Niederländischen zu üben und in verschiedenen Zeiten und Satzstrukturen zu verwenden.
Nachhilfe bei der Lernzuflucht ist für alle da!
Wir von der Lernzuflucht Hagen bieten Nachhilfe, Sprachkurse und Weiterbildung im Präsenzunterricht und wahlweise auch per Zoom im Videochat.
Lernzuflucht Hagen Nachhilfe ist auf alles vorbereitet!
Hier stellen wir uns vor – so arbeitet die Lernzuflucht
Wir arbeiten mit allen modernen Lerntools, die das Schließen von Lücken und das Unterrichten erleichtern. Mit Padlet steht ein individueller Schreibtisch für jeden einzelnen Schüler zur Verfügung, damit der Austausch von Korrekturen, Arbeitsmaterialien, Lernvorschlägen und Fachfragen bequem und smart gelingt. Digitalisierung ist bei der Lernzuflucht Hagen nicht wohlfeile Sonntagsrede, sondern gelebtes Prinzip für die Nachhilfe!
Echtes Nachhilfe-Handwerk: Qualität ohne Abstriche!
Kernthemen der Lernzuflucht
- Lernzuflucht Hagen Nachhilfe – Start
- Unser Programm im Laufe des Jahres
- Wer lernt bei uns?
- Pädagogisches Konzept
- Abiturvorbereitung Hagen
- LRS Lese-Rechtschreib-Schwäche
- Nachhilfe kostenlos mit Bildungsgutschein
- Mathematik
- Deutsch
- Englisch
- Französisch
- Latein
- Unsere 15 Sprachen
- Nachhilfe für die Uni
- Korrekturservice Bachelorarbeit Hagen
- Korrekturservice Masterarbeit Hagen
- Weiterbildung
- Sprachkurse
- Einstufungstests: Was kannst du schon?
- iBook: Die Berechnung von Nullstellen
- Podcast
Schreibe einen Kommentar
Du musst angemeldet sein, um einen Kommentar abzugeben.